Update 2-12-2012
In aardespiegel heeft Reinout een reactie gegeven op het artikel van Stephan Geuljans over stigmata. Het roept vragen op die andere aspecten belicht dan degene die hier eerder beschreven staan.Ze zijn de moeite waard om te overdenken.
Reinout zal in een reactie (onderaan) op dit artikel nog eea toelichten.
Er wordt in dit artikel aangenomen dat Judith von Halle haar stigmata heeft verkregen door het gaan van de esoterisch-christelijke inwijdingsweg. Echter voor zover ik weet legt ze dit verband zelf niet. Integendeel. Ze zegt in “Und Ware er nicht auferstanden”, pagina 15, 16, dat “…dass Schicksal der Stigmatisation selbstverstandlich keinesfall ein jeder durchmachen wird, der den rosenkreuzerischen Einweihungsweg durchschreitet und im Sinne der Anthroposophie Schult.” De rozenkruiser inwijdingsweg wordt door Steiner duidelijk onderscheiden van de Christelijke-esoterische en volgens mij niet in verbinding gebracht met stigmata.
Er zou bij de 4e trap van de christelijk-esoterische inwijdingsweg, ook vermeld moeten worden wat Steiner daarover in zijn voordrachten over het Johannes Evangelie zegt. In de elfde voordracht “Christelijke Inwijding” van 30 mei 1908: “Dan treedt op, wat men de bloedproef noemt. Wat in vele gewone gevallen een ziekelijke toestand is, is nu een gevolg van meditatie en niets ziekelijks, omdat het door meditatie verkregen is.” Op zijn minst weerspreekt dit de suggestie in dit artikel dat stigmata per definitie een gevolg zijn van een christelijk-esoterische inwijding (“Als deze wondtekenen optreden is dat een gevolg van…”). De vraag waar we dan natuurlijk voor komen te staan, is hoe we in het geval van Judith von Halle tot zekerheid kunnen komen dat dit danwel een ziekelijke dan wel een “gezonde” toestand is?
Er wordt in het artikel verder gesteld dat “Het doel van deze christelijke scholingsweg is dat de leerling in het doorlopen van de zeven stappen het opstandinglichaam van Christus ontvangt.” Zoals gezegd lijkt von Halle deze weg niet te gaan. In de genoemde voordracht over het Johannes Evangelie staat over deze zevende trap:” Het zevende gevoel is niet in woorden uit te drukken; alleen hij die zou kunnen denken zonder stoffelijke hersenen, zou het kunnen beschrijven –maar daar bestaat geen taal voor, want onze taal heeft alleen maar betrekking op het fysieke. Daarom kan er alleen maar melding gemaakt worden van deze trap. Het gaat alles te boven wat een mens zich maar kan voorstellen. Men noemt het de “Hemelvaart” of de volledige opname in de geestelijke wereld”. Men vraagt zich na het lezen van deze passage af, waar de beschrijving van de zevende trap in dit artikel op is gebaseerd?
Het optreden van de stigmata bij Judith von Halle wordt in dit artikel als een bewijs voorgesteld voor het opnemen van het opstandingslichaam van Christus, net als het niet willen opnemen van voeding, enz. Dit is ook de suggestie die Judith von Halle zelf wekt. Echter laatstgenoemde zegt tegelijkertijd dat het een kwestie is van haar individueel lot en Karma (Und ware er nicht auferstanden p 16, 30.). Dit spreekt elkaar tegen. Ons wordt niet duidelijk gemaakt hoe dit mechanisme precies werkt. Men kan daarmee slechts geloven, zoals ook de schrijver van dit artikel doet, dat er in dit geval een verband is en dat het niet een uitdrukking is van bv. “een zieke toestand”.
En wat kunnen we zeggen over de opname van het opstandinglichaam van Christus? Ik laat hierbij liever de Meester zelf aan het woord. We hebben het in feite over een proces wat met het einde der aardeontwikkeling voor de meeste mensen een eerste voltooiing zal hebben, maar nog over zal gaan in Jupiter!
“Am Ende der Erdenentwicklung wird die Kraft, die verloren gegangen ist durch den Sündenfall, die den Menschenleib auflöst, wiedergewonnen sein, wird durch die Kraft des Christus wieder zurückgegeben sein und die Menschenleiber werden dann wirklich in ihrer physischen Gestalt erscheinen.” (Lit.: GA 175, S 228).
“Jede Menschenseele lebt in aufeinanderfolgenden Inkarnationen. Nehmen wir eine Inkarnation: bestimmte Reste bleiben da, wir haben sie geschildert. Nehmen wir die nächste Inkarnation: bestimmte Reste bleiben da, wir haben sie geschildert; weitere Inkarnationen: bestimmte Reste bleiben da, und so weiter bis zum Ende der Erdenzeiten. Die einzelnen Inkarnationen lassen ihre Reste zurück bis zum Ende der Erdenzeiten. Sind diese Reste durchchristet, so drücken sie, pressen sie sich zusammen. Dadurch aber, daß sich das Dünne zusammenpreßt, wird es dicht — auch Geistiges wird dicht — und unsere sämtlichen Erden- Inkarnationen, sie sind zu einem Geistesleib vereinigt. Der gehört uns, den brauchen wir, indem wir zum Jupiter hinüber uns entwickeln, denn er ist der Ausgangspunkt unserer Verkörperung auf dem Jupiter. Wir werden dastehen mit unserer Seele am Ende der Erdenzeit — mag sie mit ihrem Karma wie immer stehen —, wir werden dastehen vor unseren vom Christus gesammelten Erdenresten und werden uns mit ihnen zu vereinigen haben, um mit ihnen gemeinschaftlich zum Jupiter hinüberzugehen.
Auferstehen werden wir im Leibe, in dem aus den einzelnen Inkarnationen verdichteten Erdenleibe. Wahrhaftig, meine lieben Freunde, mit tief bewegtem Herzen spreche ich es hier aus: Auferstehen werden wir im Leibe!” (Lit.: GA 155, S 205f).------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Geen opmerkingen:
Een reactie posten