maandag 24 april 2017

update 19-10-2014 - Judith von Halle Interview door Michel Gastkemper Nederlands

PM hier spreekt JvH over haar scholingsweg. Als u helemaal naar onderen scrolt vind u andere uitspraken van JvH over haar scholingsweg.

maandag 6 februari 2017




Exclusief

De website van Motief plaatste op vrijdag 3 februari 2017 een ‘Exclusief interview met Judith von Halle in Motief’:
In het februarinummer van Motief, nummer 209, is een exclusief interview met Judith von Halle opgenomen. Het is het eerste interview dat zij heeft gegeven sinds zij vanaf 2004 sterk in de belangstelling van antroposofische kringen kwam te staan. De meest tegenstrijdige reacties vallen haar ten deel; zij is het onderwerp van een grote controverse.

De titel van het interview duidt het probleem aan: ‘De geestelijke wereld onderzoeken is mijn eigenlijke werk’. Omstreden is bijvoorbeeld de vraag welke plek haar onderzoek inneemt in het totale gebied van de antroposofie en op welke wijze zij tot haar resultaten komt.

Hoewel zij intussen vele boeken over antroposofische thema’s op haar naam heeft staan en op tal van plekken voordrachten houdt, is zij nog niet eerder geïnterviewd. Zij heeft dat altijd afgehouden, omdat zij vond dat de belangstelling voor haar persoon de thema’s in de weg staat die haar bezighouden en die zij veel belangrijker vindt.

Het interview werd al in oktober 2014 afgenomen, maar is niet eerder gepubliceerd. Het was te omvangrijk voor publicatie in een tijdschrift en alleen een samenvatting opnemen bevredigde niet. Het doel van het interview was een eerste kennismaking met Judith von Halle, zonder subjectieve meningen van derden pro en contra. Zodat de lezer zich een eigen oordeel over haar zou kunnen vormen en niet afhankelijk is van berichten uit de tweede hand.

Het interview vond plaats in de lerarenkamer van de Zeister vrijeschool na afloop van een voordracht van Judith von Halle, die handelde over het thema ‘geloven en weten’, in de zaal op die locatie. In de voordracht had zij enkele notities uit haar kinderaantekeningen voorgelezen.

Onlangs verscheen het eerste deel van haar spirituele autobiografie Zwanenvleugels, waarin Judith von Halle ook enkele notities uit haar kindertijd heeft opgenomen. Dat was aanleiding om dit unieke en ongepubliceerde interview met haar, dankzij de website van Motief die inmiddels online is en plaatsing van het volledige interview mogelijk maakt, nu alsnog te publiceren.

In het februarinummer van Motief is een relevante selectie uit het interview in vertaling opgenomen. Ten behoeve van de Nederlandse lezer werd de volledige tekst uit het Duits vertaald en hier geplaatst: compleet interview Judith von Halle. Vanwege het unieke karakter van het interview en de te verwachten internationale belangstelling, is op de website eveneens de oorspronkelijke versie in het Duits te vinden.

for english version.

deutsche Version



1
Judith von Halle
Interview door Michel Gastkemper
met Judith von Halle
De bedoeling van het gesprek is een publicatie
in het tijdschrift Motief
Stichtse Vrije School in Zeist
op 19 oktober 2014 (lees)verschijningsdatum
2
Interview door Michel Gastkemper met Judith von Halle
op 19 oktober 2014
in de Stichtse Vrije School in Zeist
Na enige inleidende woorden over het Nederlandse maandblad Motief van de Antroposofische Vereniging in Nederland, waarvoor dit interview is bedoeld, vraagt Michel Gastkemper = MG: De laatste jaren is er nooit over u, Judith von Halle, iets geschreven, dat is merkwaardig maar wel een feit.
Ju v Ha: Ja, dat klopt. Maar dat ligt grotendeels aan mij, in ieder geval wat interviews betreft.
MG: Maar in de lezersbrieven is Uw naam wel vaker genoemd en besproken. Dat is een merkwaardige situatie. Ik hoop er met dit interview aan bij te dragen u aan de lezers van ons blad bekend te maken. Ik hoop dat u iets over uzelf kunt vertellen. Ik heb uiteraard ook enkele vragen, maar die stel ik in de loop van het gesprek.
U hebt vandaag ook iets over uzelf en uw jeugd verteld, maar ik weet niet wat daarvan voor de openbaarheid bedoeld is. Daarom vraag ik nu: kunt u iets over uzelf vertellen, hoe u bent opgegroeid, wat u hebt beleefd, hoe het zo gekomen is. Dat is natuurlijk een moeilijke vraag.
Ju v Ha: ik heb daarvan al iets aangegeven [vanochtend tijdens de voordracht over Geloven en Weten]. Ik ben opgegroeid in een niet-antroposofisch gezin en antroposofische inhouden heb ik niet meegekregen. Ik had een heel levendig innerlijk leven. Zolang ik me kan herinneren had ik een verbinding tot wat wij de geestelijke wereld noemen. Geestelijke wereld kan van alles zijn, je kunt je daaronder van alles voorstellen. Dat is toen niet op een confessioneel-religieuze manier gegaan, maar het was een ervaring die de mens kan hebben met bovenzinnelijke werelden en dat heb ik als kind al heel sterk beleefd. Daarom heb ik al heel jong veel nagedacht over de wereld, over de mensen in hun samenhang; maar ook heb ik erover nagedacht waarom zo weinig mensen de werkelijkheid van de geestelijke wereld als thema hebben. Dat was voor mij als kind een grote vraag, waarom is dat een taboe?
Tot mijn 25e levensjaar heb ik niemand gevonden met wie ik hierover kon uitwisselen. Mijn ontmoeting met Rudolf Steiner raakte mij zo en was zo beslissend voor mijn levensweg omdat ik daar uitspraken tegenkwam over dingen die ik zelf had beleefd. Dat was als een nieuwe geboorte en ik was dankbaar dat ik ervaarde: er is een hele vereniging die zich met deze inhouden bezig houdt. Er is dus niet maar een mens die de moed had om daarover te spreken, maar veel mensen die samenkomen om datgene te verzorgen wat in mijn kindertijd geen rol speelde in de buitenwereld.
3
MG: Maar de ontmoeting was een boek. Ju v Ha: Ja natuurlijk. Ik heb Rudolf Steiner in zijn boeken ontmoet. MG: Dat is natuurlijk iets anders dan de directe omgang door mensen.
Ju v Ha: Ja, ik heb iets gelezen wat ik zelf had beleefd. En daarom was het voor mij duidelijk: Rudolf Steiner is de juiste persoon voor mijn verdere leven. Het was een directe bevestiging van mijn eigen ervaringen. Natuurlijk ging het nog veel verder wat Rudolf Steiner allemaal aan het licht heeft gebracht. Maar dat, wat ik heb ervaren, dat heb ik bij hem teruggevonden. Daarom wist ik: dat is waar ik heen wil.
Toen ben ik begonnen. Eigenlijk ben ik architect van beroep en werk ook nog altijd als zodanig, maar het hoofdaccent ligt nu natuurlijk bij de antroposofie. Veel later durfde ik het aan ook over mijn innerlijke ervaringen te berichten. En de stigmatisatie en de belevenissen die daarbij gekomen zijn, dat is dan nog iets extra’s. Maar het eigenlijke, wat ik vanochtend heb voorgelezen, namelijk het geestelijk onderzoek, dat heeft niets te maken met de stigmatisatie. Ik ben door de stigmatisatie niet anders geworden, maar wat er hierdoor toegevoegd is, dat waren feitelijk waarnemingen van gebeurtenissen, die historisch gebeurd zijn, als in een kroniek. Dit te ontdekken, was nieuw. Het had voor mij ook daarom een bijzondere betekenis omdat deze waarnemingen van de historische gebeurtenissen van het keerpunt der tijden mij de impuls hebben gegeven om de geestelijke verbanden achter deze historische feiten geesteswetenschappelijk te onderzoeken.
Ik geloof dat als u dit vasthoudt, dan zou u mij een groot plezier doen. Want de mensen zien vaak ‘alleen’ de stigmatisatie en de waarnemingen van het keerpunt der tijden, maar niet mijn eigenlijke geesteswetenschappelijke werk en opgave. Begrijpt u wat ik bedoel? Ik zal het nog een keer duidelijk maken:
Mij wordt vaak het verwijt gemaakt – dat is in hoofdzaak de kritiek – dat de inhoud van mijn voordrachten en boeken alleen maar het weergeven van waarnemingen betreft, van visioenen waarover verder niet is nagedacht. Maar dat klopt niet. De geestelijke wereld onderzoeken, dat is mijn eigenlijke werk. En dat was ook al voor de stigmatisatie het geval. Met de stigmatisatie gingen in feite belevenissen gepaard uit het keerpunt der tijden, bijvoorbeeld het Christus-gebeuren en de historische omstandigheden. Maar ook waarnemingen van concrete historische situaties uit andere tijden zijn mij sindsdien mogelijk, zoals uit de tijd van de Tempeliers of gebeurtenissen uit andere tijden en samenhangen. Dat was een ongelooflijke ervaring. Maar het bijzondere voor mij was daarbij uiteindelijk dat het voor mij aan de hand van deze historische gebeurtenissen mogelijk was geworden over deze gebeurtenissen geestelijk onderzoek te doen, dus met de middelen van de geesteswetenschap uit te vinden waarom het tot precies deze uiterlijke historische gebeurtenissen is gekomen en wat hun esoterische betekenis is in het geheel van het wereldplan. En het zou toch voor iedere antroposoof duidelijk moeten zijn: zoiets kun je niet uitvinden door een pure waarneming, maar alleen door een echt kennisonderzoek. En
4
is hetzelfde werk, namelijk het geestelijk onderzoek dat ik ook daarvoor deed. Het is heel belangrijk dat de mensen dat begrijpen, omdat dit in de openbaarheid de steeds weer opkomende vergissing is bij de beoordeling van mijn geestelijk werk – in ieder geval bij die mensen die zich een oordeel vormen zonder feitelijk goed geïnformeerd te zijn over de inhouden van mijn werk door het lezen van mijn boeken. Daarom schrijf ik daarover in ieder voorwoord van mijn [christologische] boeken. (Maar over zoiets wordt helaas heen gelezen of het wordt niet ter kennis genomen.)
MG: U schrijft dat u al tien jaar geleden imaginaties, inspiraties en intuïties had.
Ju v Ha: Ja, dat ik een scholingsweg beoefend heb, natuurlijk.. maar dat begon niet pas tien jaar geleden, dus met de stigmatisatie. Maar alles wat ik doe berust erop dat deze kennisweg al sinds lange tijd in mij leeft. Ik ben niet pas met de stigmatisatie begonnen mij bezig te houden met de antroposofie. Wie dat denkt, vergist zich.
MG: En hoe is uw onderzoeksmethode? Hoe gaat dat praktisch gezien? Hoe doet men dat?
Ju v Ha: De vraag is een beetje amusant, sorry, omdat je daarop de mensen niet een antwoord kunt geven dat hen tevreden stelt. Hoe ‘men’ dat doet, ligt uiteindelijk in de vrijheid van ieder mens. Rudolf Steiner heeft welhaast onuitputtelijke aanwijzingen daarvoor gegeven, hoe men zich voorbereidt op een geestelijk onderzoek en welke stappen er genomen kunnen en gedeeltelijk ook moeten worden op de weg van inzicht. Ik zou nu bepaalde oefeningen kunnen beschrijven die je maakt om je voor te bereiden op een geestelijk onderzoek. Maar het eigenlijke moment van inzicht, het puur geestelijk denken en inzien, dat kun je uiteraard met intellectuele begrippen niet beschrijven. Wanneer je dat zou kunnen, had je geen bovenzinnelijk denken nodig. Dan zou je al het nodige met het gewone alledaagse denken aan kunnen. Overigens heeft ook Rudolf Steiner net zo min het moment beschreven waarop hij bovenzinnelijke inzichten opdeed. U zult er nergens een beschrijving van hem over vinden wat er op het laatste moment door zijn Ik voor werd gedaan en welke processen van wezens die aan gene zijde van de drempel leven, nodig waren dat hij bijvoorbeeld het geheim van de twee Jezuskinderen kon oplossen. Je zou je eigenlijk alleen dan werkelijk over dit eigenlijke inzicht-proces aan gene zijde van de drempel begrijpelijk kunnen maken, als je iemand voor je zou hebben die zelf deze activiteit beoefent, anders gezegd de ‘chymische’, occulte processen die daarbij optreden, zelf heeft beleefd; maar dan zou je het ook niet meer hoeven te beschrijven omdat het immers door degene die het doet, zelf al geweten wordt. – Een aanwijzing voor datgene wat zich daarbij afspeelt op een hoger, niet voorbereidend vlak kun je vinden in de klassenuren van Rudolf Steiner voor de leden van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap, vooral in de beschrijvingen vanaf het begin van het elfde klassenuur. Ik kan hier alleen
5
zeggen dat het geestelijk onderzoek eerst heel concreet begint met een concentratie-oefening, je kunt ook zeggen meditatie. Dat is immers vanzelfsprekend. Dus, zoals gezegd, met een ‘concentratie-oefening’, maar dan met het focus gericht op een bepaalde problematiek die je zou willen nagaan. Het alfa en omega hierbij is dat het persoonlijke belang bij het thema compleet op de achtergrond treedt. Daarom is geestelijk onderzoek naar mijn idee heel moeilijk, omdat je het eerst maar voor elkaar moet zien te krijgen je helemaal vrij te maken van het lagere persoonlijke. In een ander verband spreekt Rudolf Steiner van het ‘lege bewustzijn’, dat wil zeggen dat ik moet proberen om allereerst de dagelijkse dingen uit te schakelen. (telefoon, mobieltje, de gedachte wat je nog te doen hebt, zo en zo laat komt deze of gene mens – dat alles moet je wegschuiven. Omdat dit voor mij overdag maar heel zelden mogelijk is omdat ik een ongelooflijk volle agenda heb, doe ik dit werk vaak ’s nachts, dat wil zeggen wanneer ik dan uiteraard niet slaap.) Dus dat is het wat als een basisvoorwaarde gedaan moet worden. Verder kan er uiteraard iets komen wat je geestelijk onderzoek noemt en je kunt alleen dan erop hopen bepaalde antwoorden aan gene zijde van de drempel te vinden, wanneer je direct binnen in de geestelijke activiteit staat. Wanneer je dus van het voorstellen geestelijk actief te zijn loskomt in de feitelijke geestelijke activiteit. Dat is in verschillende situaties mogelijk: je houdt een voordracht, je geeft een cursus en iemand stelt een vraag. Dan is het mogelijk dat je vanuit de intuïtie in een flits het antwoord kunt geven, omdat je zo in het hogere geestelijke wezen van de ander leeft en tegelijk in een objectieve feitelijke toestand waarop de vraag betrekking heeft, dat de mogelijkheid ontstaat – die je anders alleen kunt verkrijgen door de meditatie – dat je vrij wordt van het heel eigene en dan komt als in een flits het antwoord in het hogere bewustzijn binnen. Je hebt een vrije doorkijk in dat wat is. – Een fantastische ervaring, omdat je als door het oog van een naald, door een heel klein puntje heen kunt duiken en inziet hoe de hele geschiedenis van de mensheid aaneengeregen is als aan een draad, hoe het een met het ander samenhangt in een hogere ordening. Alles wordt in één keer zichtbaar als door een oculair. En dan moet je je alleen nog sterk inspannen, wanneer je dat bereikt – om het even bij welke gelegenheid, of in de meditatie, die je ingespannen doet, of bij een intuïtie die in een flits komt – dat je probeert om datgene wat je hebt erkend vast te houden en in begrippen te kleden, in woorden. Daarbij gaat onvermijdelijk heel veel verloren, zodat eigenlijk datgene wat je daar waarneemt en op een hogere manier hebt opgedaan, op het moment waarop je het moet uitspreken, niet meer precies datgene is wat er als levend feit zojuist nog geweest is. Tegenwoordig is dit vooralsnog alleen bij de mantra’s anders. In de toekomst zal dat meer en meer veranderen, zodat het woord dat wij spreken, steeds beter overeenkomt met datgene wat zich daarin wil uitspreken aan geestelijke waarheid.
6
Dat is een behoorlijk pijnlijk proces. Daarom is het zoeken naar een juiste taal, het juiste formuleren heel omslachtig, maar het moet worden gedaan, anders kun je geen getuigenis afleggen van de geestelijke wereld.
MG: Ja, dat kan ik helemaal begrijpen. En hoe kun je controleren of voelen of het mogelijk is?
Ju v Ha: Controleren of het juist is wat je waarneemt of ingezien hebt? Natuurlijk, in een bepaald verband is dat uiteraard mogelijk, moet mogelijk zijn, want voordat ik iets in een boek schrijf, moet ik er zeker van zijn dat datgene wat ik schrijf, zoveel mogelijk overeenkomt met de waarheid – ik zei dan: dat is als bij de tovenaarsleerling (u kent het gedicht van Goethe?), die de geesten die hij opriep op het laatst niet meer kon terughalen. Hij kan niet terughalen wat eenmaal vrijgegeven is, dus wanneer je iets zegt of ook opschrijft, dan moet je daarvoor kunnen instaan, niet alleen voor de mensen, maar ook voor de goddelijke wereldrechter. En degene die dit werk doet is zich van de ernst daarvan natuurlijk bewust. Wanneer ik iets opschrijf dat een puur geestelijke inhoud heeft, dan is het vinden van passende begrippen ongelooflijk belangrijk. Ik probeer het beste daarvan te maken opdat ik het kan verantwoorden.
Allereerst moet je de eigen waarneming van geestelijke omstandigheden, imaginaties of inspiraties overdenken. Dus: hoe verhoudt zich datgene wat je geschouwd hebt tot de objectieve werkelijkheid? Daar zijn meerdere methoden voor, beter gezegd meer punten die je in de gaten moet houden. Ik kan een voorbeeld noemen dat ik in mijn ‘ten geleide’ in de reeks Bijdragen tot inzicht in het Christusgebeuren noem: wanneer ik bijvoorbeeld een uitspraak wil doen over de wereld van de elementen, dan is het niet voldoende wanneer ik met mijn bewustzijn in die elementaire wereld binnenga, maar wanneer ik een uitspraak over het rijk van de elementen wil doen, dan moet ik ook – nadat ik in deze sfeer heb waargenomen –, met mijn puur geestelijke gedachtewerkzaamheid boven deze sfeer uitgaan. Dat wil dus zeggen: ik moet ten minste tot het imaginatieve niveau komen om over de elementaire wereld correcte uitspraken te kunnen doen. Anders zou je het waargenomene alleen kunnen beschrijven, maar dat zou geen inzicht zijn. Waarneming vindt plaats binnen een bepaalde sfeer, bijvoorbeeld in het rijk van de elementen. En daar moet je dan ook in binnen gaan wanneer je dat rijk wil leren kennen. Maar het inzicht moet gevormd worden op een niveau dat daarboven ligt. Dat moet je dus proberen want anders kom je niet tot inzichten, maar alleen tot subjectieve, dus gevoelsmatige of intellectuele inschattingen, beoordelingen, meningen of zelfs illusies over het onderwerp.
Juist op het gebied van het elementaire zijn er vaak misvattingen te zien: laten we aannemen dat ik met een elementenwezen zou ‘converseren’ (ik moet bekennen dat ik zulke ‘conversaties’, zoals andere mensen blijkbaar hebben, niet ken, maar mijn ‘conversatie’ met elementenwezens gebeurt op een andere manier), maar laten we aannemen dat een elementenwezen, bijvoorbeeld een
7
watergeest, mij opeens informatie geeft over de occulte verhouding van Judas tot Christus Jezus of over een ander diep geestelijk mysterie, wat in principe uitsluitend de hogere spirituele ontwikkeling van de mens betreft, dus de bewustwording van de mens tegenover zijn hogere ik-wezen, dan moet het mij helder zijn dat dit elementenwezen deze dingen alleen vanuit zijn eigen zicht kan beschrijven. Maar dat betekent niet dat deze uitspraken van het elementenwezen over de genoemde aspecten vanuit een hoger standpunt uit gezien waar zijn, alleen omdat ze door een geestelijk wezen werden gemaakt. Want het elementenwezen heeft helemaal geen menselijk ik! En daarom kan het uiteraard ook geen waarheidsgetrouwe uitspraken doen over het ik-mysterie. Het elementenwezen kan slechts de effecten van onze daden op zijn eigen levensterrein beschrijven. Dat kan heel waardevol zijn voor de mensen. Maar het elementenwezen zelf zal in zijn bewustzijn geen verband kunnen leggen tussen de werking van de daden die wij vanuit ons ik doen, op zijn levenssfeer. Dat moet de mens zelf doen. Maar je mag de eigen conclusies dan niet verwisselen met de uitspraken van het elementenwezen.
MG: Weten de engelen alles?
Ju v Ha: (lacht) Dat ligt eraan aan welke engel je iets vraagt.(Allen lachen) Er zijn ook luciferische en ahrimanische engelen. Het is zeker interessant om deze wezens en hun weten aan te horen. Maar wanneer we nu bij de goede engelen blijven, dan zou ik zeggen: de Angelos weet in de relatie tot mensen in feite alles. Maar wanneer je nog verder omhoogkijkt, het menselijk perspectief verlaat, dan heeft uiteraard ook de Angelos een bepaalde ‘positie’ en ook opgave binnen de geestelijke wereld. Hij kan wellicht evenveel ‘weten’ als de eerstvolgende hiërarchie voor zover hij een inzicht heeft in de wijsheid van hogere geesten en deze wijsheid vanuit zijn ik kan bevestigen. Maar hij kan vooralsnog alleen op een lager niveau werken dan de hogere hiërarchieën, omdat hij zelf nog een ontwikkeling doormaakt, zodat de gebieden die de hogere hiërarchieën afdekken, niet in zijn blikveld komen. Dat betekent dat hij een bepaalde opgave heeft, (maar die vanuit het perspectief van de mens zo hoog is, dat de mens zijn Angelos vaak met God verwisselt) namelijk zich bezighouden met de individualiteit van de afzonderlijke mens, terwijl de hiërarchie daarboven dan zogezegd weer voor een groep mensen zorgt en dientengevolge meer of uitgebreider ‘weet’. Er zijn volksgeesten, enzovoort, en daarom zijn er ‘perspectieffragmenten’ van het weten. Desondanks leven ze in de geestelijke realiteit direct daarbinnen en weten daarom uiteraard alles, als je dat zo wilt zeggen.
Wanneer je als mens in de geestelijke wereld bewust wordt, weet je ook ‘alles’, ieder van ons doet dat, iedere nacht weer. Het is alleen maar de vraag of we dat in ons bewustzijn kunnen behouden. Wanneer we deelnemen aan de gedachten van de geestelijke wezens zijn we allemaal wijs – zoals ook de Angelos met inzicht deel heeft aan de wereldgedachten van de Kyriotetes of van andere
8
wezens. Op het moment dat wij met ons ik helemaal in de geestelijke wereld zijn, weten wij precies zoveel als de hoogste hiërarchieën. Maar werkelijk vanuit zichzelf wijs te zijn, zoals een godheid, een engelhiërarchie, dus de wijsheid voort te brengen, dat is even iets anders, dat moet de mens zich nog verwerven, net zoals zijn Angelos dat al vóór hem heeft moeten verwerven. Nu heeft de mens in zijn slaap ‘passief’ aandeel aan de wijsheid van andere, hogere wezens en is dank zij hen wijs. Maar hij moet wijs worden door een geleidelijk bewustzijnsontwaken in de geestelijke wereld. Voor dit wordingsproces kan hij zich aan de engelen oriënteren.
MG: En hoeveel bent u bezig met theologische dingen, christologische thema’s en waarom is dat?
Ju v Ha: Omdat dat het antwoord kan geven op al onze problemen (lacht), en omdat, wanneer men begrijpt dat er iets in de mensheid is binnengekomen wat afgezien van een religieuze overtuiging iets aan het mensenwezen heeft veranderd tot in het fysieke, namelijk het Christus-gebeuren (als boven-confessioneel feit), wanneer men dat begint te begrijpen, dan heeft men een handvat om de wereld anders vorm te geven. En ik geloof dat de wereld dat nodig heeft. Ik geloof dat daar de kern ligt, omdat datgene wat de mens werkelijk als wezen is, het beeld is van wat wij ‘Christus’ noemen, zogezegd het ware ik. Dus zoals Paulus zegt: ‘Niet ik [het lagere], maar Christus in mij.’ Wanneer ik dat leer ontdekken, dan heb ik begrepen wat Christus is. Dat klinkt heel eenvoudig, maar zelfkennis is heel moeilijk. Maar daarom meen ik: we hoeven niet altijd over Christus te spreken, Zijn naam van ’s morgens tot ’s avonds in de mond te nemen. Maar de activiteit die je kunt ontplooien daardoor dat het mysterie van Golgotha als omvormend feit op fysiek, geestelijk en op zielengebied heeft plaatsgevonden en dat men zich van dit feit bewust wordt en dit ‘geschenk’ oppakt, deze activiteit, die kan in de wereld iets rechtzetten. Mij interesseert de bron. Waar komt die vandaan? Waarom is een mens zelf verantwoordelijk? Waarom is het onzinnig als Der Spiegel een vooraanstaande wetenschapper citeert die beweert: wij zijn slechts een rangschikking, een toevalsloterij van genen? Als dat waar zou zijn en wij ons daar consequent op zouden richten, dan zou ons hele rechtssysteem volkomen overbodig zijn, want ik kan er dan ten slotte niets aan doen wanneer ik immorele handelingen verricht, dat zijn immers mijn genen die mij sturen. Als wij allemaal zo zouden denken en ons ook zo zouden gedragen, dan was de wereld allang verwoest. Maar zo is het gelukkig niet. Maar helaas moeten we waarnemen dat er tegenwoordig tendensen zijn die zich in de toekomst ook steeds sterker zullen doorzetten, om de mens deze onzin te laten geloven. Met mijn werk wil ik graag tegen deze tendens ingaan. Er is een bron voor moreel handelen. En deze bron kan de mens in zijn eigen innerlijk vinden, hij bespeurt immers een verantwoordelijkheid, een geweten dat hem oproept moreel te denken en te handelen. Het geweten heeft een samenhang met deze bron. En als je dat
9
aanpakt heb je mogelijkheden om je beter te gedragen. Daar komt het immers op aan bij onze geestelijke ontwikkeling. De geestelijke scholingsweg is er niet om er zelf van te profiteren maar opdat door ons anderen profiteren.
MG: En wat is de fysiek aanwezige werkzaamheid van Christus?
Ju v Ha: Oh, dat begint er al mee dat de mensen in de gelegenheid zijn (in ieder geval potentieel) elkaar tegenwoordig anders te horen, waar te nemen, dat ze elkaar op een nieuwe manier werkelijk kunnen begrijpen. Deze vooruitgang, die komt door de bewustzijnszielenontwikkeling, maakt zich kenbaar tot in het fysieke. Het lichaam wordt immers omgevormd door spiritueel bewustzijn. En het sterkste wordt dat zichtbaar aan het ‘oudste’ van onze organen, namelijk aan de hersenen. Ik ben er zeker van: wanneer het mogelijk zou zijn om een mens van nu en een mens met een constitutie zoals die 1000 of 2000 jaar geleden was, in een MRI-scanner te schuiven, dan zou je zien dat verschillende arealen worden ingezet bij deze twee mensen als deze mensen denken. Alleen al de intellectualiteit, die je nodig hebt voor het vatten van antroposofische gedachten, hogere gedachten – want dat is de eerste stap op de weg naar een denken dat de hersenen ooit niet meer nodig heeft –, alleen al de mogelijkheid om bepaalde samenhangen over de wereld te kunnen denken, die heeft de huidige mens in een volledig andere mate dan de vroegere mens. Maar dat moet de mens ook gebruiken om verder te komen. Hij mag niet op het puur intellectualistische niveau blijven staan. Maar de mogelijkheid om nu vanuit dit verstandsdenken de sprong te maken naar een hoger denken, dat zou juist voor de vroegere mens – ook fysiek – helemaal niet mogelijk zijn geweest. Dat is een gevolg van wat Christus heeft gedaan. En ik ben ervan overtuigd dat wetenschappers ooit bij het onderzoek van fysieke hersenen zullen kunnen waarnemen dat mensen die het hogere denken praktiseren, de steeds meer afstervende hersenen helemaal niet gebruiken. Dat zal men kunnen meten. Strikt genomen zullen wij steeds vaardiger worden om bovenzinnelijke gedachten te denken, hoe meer ons zintuiglijk denkapparaat vervalt. Maar er zijn vele, vele voorbeelden voor de werkzaamheid van Christus tot in het fysieke. Voorheen heb ik toespelingen gemaakt over de verandering van de voortplanting in de mens. Dat is een wordingsproces. De mens was niet altijd fysiek zo, zoals hij nu is. En in de toekomst zal de voortplanting heel anders plaatsvinden dan nu. Door het mysterie van Golgotha kan de mens vrij worden van de afhankelijkheid van zijn lichaam; hij kan niet alleen de baas worden van zijn eigen ziel, maar ook van het instrument van zijn fysieke lichaam. En wanneer hij dat ooit is of wordt, langzaam, langzaam, dan kan hij ook het fysieke lichaam helemaal afleggen. Antroposofen weten dat dit op zijn laatst nodig is, wanneer we op de zogenaamde Jupiter weer als mensenwezen willen verschijnen, want dan is er geen minerale, geen materiële aarde meer. Dan moeten wij ons een ander instrument hebben geschapen dat de functie van dit materiële, fysieke lichaam kan overnemen – een instrument dat weliswaar fysiek is, maar niet materieel.
10
Wij zullen, en zijn daarmee al begonnen, het door Rudolf Steiner zo genoemde ‘fantoom’ van het fysieke lichaam ontwikkelen, wat Paulus ook beschrijft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (15,45 e.v.). Ook is er, om een ander voorbeeld te noemen van de werkzaamheid van Christus tot in het fysieke, een heel spannend onderzoek van een natuurkundige, Prof. Peter Gschwind (ongeveer vijf jaar geleden in boekvorm verschenen in het Verlag am Goetheanum: Die Ich-Struktur der Materie). Deze fysicus heeft de materie onderzocht en vastgesteld, dat de materiële substanties (ik kan u niet uitleggen hoe dat gaat) sinds het keerpunt der tijden een andere chemische substantialiteit hebben aangenomen. Dit werk heeft sterk de aandacht getrokken. Er zijn maar weinig mensen die deze wetenschappelijke onderzoeksresultaten vaktechnisch precies kunnen begrijpen. Maar dit werk heeft ook buiten antroposofische kringen de aandacht getrokken en is serieus genomen. Daarin wordt eigenlijk een wetenschappelijk bewijs beschreven voor de verandering van de aardestructuur sinds het gebeuren op Golgotha. – En nu kun je ook al vermoeden dat dit ook samenhangt met de mens, want de aarde is voor de mens het terrein van de ontwikkeling tot een hoger wezen.
Vanuit de antroposofie wordt immers gezegd dat de aarde al achteruit gaat, sclerotiseert, aan afbraak bezig is. Dat is ook inderdaad het geval. Iedere natuurwetenschapper die op dit gebied onderzoek doet, zal kunnen bevestigen dat de vernieuwingsprocessen van de aarde afnemen, net zoals de zon haar energie verbruikt, zal ook de aarde ooit ophouden te bestaan op de manier waarop wij ze denken te kennen of tegenwoordig nog beleven. En wat het mysterie van Golgotha teweegbrengt is dat er een kiem in deze materie wordt gelegd, die de transformatie van de materie kan bewerkstelligen. Niet iets dat met de materie verdwijnt, maar een kiem tot iets bovensubstantieels, wat toch dicht aan de grens van de substantialiteit is. Dat noemen we het etherische. En dit etherische is geestelijk, dat wil zeggen onsterfelijk leven. Uit deze ‘stof’ zal de aarde ooit in een verre toekomst bestaan en deze toestand van de toekomstige aarde noemt de occultist de ‘Jupiter’.
MG: dat is ook al een antwoord op mijn volgende vraag: hoe belangrijk is de verzorging van het fysieke lichaam?
Ju v Ha: Heel belangrijk, omdat het fysieke lichaam ons instrument is voor de ontwikkeling van een hoger inzicht. Het is juist niet alleen belangrijk zich om de geest te bekommeren, maar in een bepaald opzicht ook om de verzorging van het materiële lijf, om het lichaam, omdat ik uitsluitend alleen tijdens het leven op aarde inzicht kan ontwikkelen en rijpingsprocessen kan bereiken. En als ik het lichaam niet daartoe als instrument kan behouden, dan kan ik deze geestelijke inzichten nooit krijgen, dan zal ik die niet hebben. Dat wil niet zeggen dat men geen hogere inzichten kan krijgen wanneer men een fysieke ziekte heeft zoals kanker of wanneer men zijn been heeft gebroken, dus wanneer het fysieke lichaam beschadigd is, maar ik moet zien dat ik een bijdrage lever tot
11
behoud, tot etherische stimulans van mijn lichaam tot bescherming en instandhouding van het leven, omdat dat het kostbare veld is van mijn spirituele ontwikkeling. En ik moet ervoor zorgen dat ik me een lichaam schep dat mijn ik ook in de toekomst kan opnemen wanneer de materiële aarde en de materiële lichamen verder in verval gaan.
MG: Ik wil ook graag iets vragen over de verbanden tussen mensen. U hebt gesproken over moeilijkheden tussen antroposofen, omdat de dingen soms zo persoonlijk worden genomen. Nu, dat is menselijke realiteit, maar je hebt het individueel persoonlijke en je hebt het sociale, het gemeenschappelijke. Hoe kun je dat in evenwicht houden? Het is een probleem wanneer mensen altijd iets met een oordeel verbinden, wat men meent en denkt. Maar je ziet dat zoiets een storende factor is in een gemeenschap. Wat is er gebeurd, wat kan de gemeenschap ertegen doen dat het niet zo extreem wordt?
Ju v Ha: Ik geloof dat we dan moeten beginnen precies bij deze ik-kracht van de mens, omdat iedereen alleen individueel zijn bijdrage kan leveren. Ik kan er niet vanuit gaan dat de ander dit of dat voor mij doet; of anders: ik verwacht van je dat je me tolerant tegemoet treedt, dan moet ik dat ook tegenover jou doen. In het Onze Vader komt dat heel mooi tot uitdrukking: vergeef ons onze schuld, zoals wij hen vergeven die ons schuldig zijn. Dus, wat ik van anderen verwacht, moet ik eerst zelf maar eens doen. Ieder mens op zich moet proberen om dat voor elkaar te krijgen. Zoals ik het heb ervaren is het enige dat functioneert zich eerst maar eens terug te houden met zijn eigen oordelen, maar dat je eerst iets waarneemt, je kunt beter zeggen: voor waar neemt wat er op je af komt, wat er is. Ik kan me erover opwinden dat daar buiten een boom op het binnenplein staat. Dan zeg ik: waarom staat die daar? Ik wil niet dat hij daar staat! – Maar mijn persoonlijke gezindheid ten opzichte van de boom verandert er niets aan dat hij daar staat. Wanneer ik zeg dat ik ertegen ben dat hij daar staat of dat het niet terecht is dat hij daar staat, dan zegt de boom door zijn gewoonweg er te zijn, tegen mij: dat is mij om het even of je dat zo vindt. Het is gewoon een feit dat ik hier sta. En dit feit is onafhankelijk van jouw mening, jouw opvatting, jouw houding. Daarmee wil ik zeggen dat wij ons moeten inspannen om met realiteiten om te gaan en er vanaf moeten om direct een persoonlijke mening te ontwikkelen en deze persoonlijke mening met de realiteit te verwisselen of zelfs voor een geesteswetenschappelijk gefundeerd inzicht te houden. Als wij er alleen op uit zijn om aan onze persoonlijke mening vast te houden, dragen wij bij aan een escalatie, maar niet aan een gemeenschappelijke weg tot inzicht.
Helaas moet je vaststellen dat zoiets kinderen vaak beter lukt dan ons antroposofen. Die kinderen kijken elkaar ten minste daarbij aan wanneer ze ruzie hebben en vechten hun conflicten direct in de ontmoeting met hun tegenstander uit. Ik moest ervaren dat dit ‘bij ons’ niet eens meer mogelijk is, want daar wordt de directe ontmoeting, die nu eenmaal nodig is voor een kennisuitwisseling, ja gewoon een waarneming van de medemens, helemaal niet
12
meer gepraktiseerd. Men vermijdt juist de ontmoeting van mens tot mens om zich in zijn mening waaraan men zich heeft vastgeklampt, niet onzeker te laten maken.
MG: Wat kun je als enkeling doen wanneer je in een gemeenschap binnenkomt, waar oude problemen optreden die nog altijd niet verwerkt zijn?
Ju v H: Men moet eerst maar eens onderzoeken welke betrekking men als individu heeft tot de gemeenschap waarin je binnenkomt. Er zijn maar twee mogelijkheden: of ik merk dat ik zelf een karmische samenhang heb met deze groep zodat de problematiek ook de mijne is, dat voel je op een gegeven moment; of je zegt tegen jezelf: ik heb weliswaar belangstelling voor de antroposofie maar ik merk dat ik biografisch niets te maken heb met deze verdeelde gemeenschap die denkt antroposofie te bedrijven. Dat zijn twee heel verschillende uitgangspunten. En de eerste mens zal zich daarom anders opstellen dan de tweede. Wanneer ik als uitgangspunt de eerste van deze beide situaties heb, dan maakt dat de zaak al lastig, omdat ik meer moet doen om een objectieve gezindheid te ontwikkelen wanneer ik zelf karmisch geïnvolveerd ben. Wanneer men zichzelf dus in zo’n karmische groep ingebed bevindt, waarin veel nog niet is verwerkt, dan zou ik adviseren om samen aan een thema, een opgave te gaan werken dat allen ter harte gaat en dus verbindend werkt. In dit geval ligt dat eigenlijk voor de hand: het verbindende element heet antroposofie. Ik denk dat dit toch het wezenlijke is waarom het ons allen zou moeten gaan, omdat we allemaal de antroposofie vooruit willen brengen in de wereld. Dat is toch het mooiste verbindende element dat men zich überhaupt indenken kan! En wanneer men dit doel voor ogen houdt, dan zal men snel merken dat het werkelijk jammer zou zijn om zijn tijd te verdoen met een woordenstrijd of meningsverschillen enzovoort, of de ander uitgebreid te ‘bewijzen’ dat hij een bepaald citaat uit het evangelie of een uitspraak van Rudolf Steiner verkeerd interpreteert. Dat houdt ons er alleen maar vanaf om het wezenlijke te doen. En men komt ook snel tot het inzicht dat het ene, grote alleen maar bereikt kan worden als veel mensen er iets aan bijdragen en wel ieder op zijn eigen individuele manier. Anders zou er nooit een geheel kunnen ontstaan, alles zou eenzijdig blijven, alleen fragmentarisch wanneer alle mensen hetzelfde zouden bijdragen.
Wanneer men dus merkt dat men een persoonlijke karmische betrekking heeft met die groep van mensen die in zware karmische problemen is verstrikt, dan zou men eerst moeten onderzoeken in hoeverre men zelf in staat is om de dingen objectief te beschouwen of in hoeverre men toch zelf zo verstrikt geraakt is dat men eventueel bevooroordeeld is en zichzelf moet toegeven: eigenlijk wil ik helemaal niet tot overeenstemming komen. Dat moet men zich op een rustig moment afvragen. Want het is tegenwoordig niet een kwestie van kunnen, maar een kwestie van willen. Ik moet eerst bij mijzelf en niet bij de ander onderzoeken: welke motieven, welke oorzaken spelen hier mee? Ik heb zelf een
13
verantwoordelijkheid. Dat kan ik niet aan anderen delegeren. Als ik een bruikbare, heilzame bijdrage wil leveren aan de gemeenschap, dan moet ik eerst de moed vatten tot zelfkennis. Ik moet in volle eerlijkheid mijn motieven willen overdenken.
Maar wanneer iemand het gevoel heeft: ik heb werkelijk alleen belangstelling voor de antroposofie en heb geen band met de karmische verhoudingen binnen de antroposofische gemeenschap, dan is wellicht hier ook de grootste hulp die men deze groep van buitenaf kan geven, dat men deze groep ondersteunt om de focus weer te richten op het eigenlijke werk, op het wezenlijke, namelijk om de antroposofie weer centraal te stellen. – Dat zou echt heel mooi zijn wanneer we er eindelijk mee zouden kunnen beginnen antroposofie te bedrijven in plaats van voortdurend het ‘wezen’ antroposofie te verwonden door ons al te persoonlijke.
MG: Wat gaat u in de komende tien jaar doen?
Ju v Ha: Hopelijk veel dingen erbij leren (er wordt gelachen).
MG: U bent object van een controverse.
Ju v Ha: Ja, maar dat is alleen indirect mijn probleem. Want het blijkt vaak dat het in werkelijkheid helemaal niet om mijn persoon gaat. De meesten van mijn critici kennen mij immers persoonlijk helemaal niet, hebben me nooit gezien of gehoord en velen geven ook openlijk toe dat ze het niet nodig hebben om mijn boeken te lezen om zich over mij een oordeel te vormen.
MG: Hoe gaat u daarmee om?
Ju v Ha: Met geduld. Dat is een terrein waarop ik veel mocht leren. Het is heel interessant om jezelf daarbij te observeren. In het begin ben je geschokt en gekwetst en je probeert je te verdedigen. Dan komt er een fase waarin je ontdekt: dat heeft met jou persoonlijk helemaal niet veel te maken want de mensen kennen je immers helemaal niet. Dus daar moet iets anders aan de hand zijn. Deze grote emoties die daar in sommige mensen vrijkomen, die hebben helemaal geen betrekking op jou als persoon, maar misschien veel meer op dat wat je zegt of waarvoor je je inzet. Dan komt de volgende fase. Dan heb je de hoop dat je in een intermenselijke uitwisseling op het niveau van het gezonde mensenverstand de problemen kunt oplossen. Want je gelooft aanvankelijk dat het in feite gaat om kennisvragen en -verschillen. Helaas moet je vaststellen dat dit meestal helemaal niet de oorzaak is van de emoties. Want een gesprek over wederzijdse inzichten wordt geweigerd. Maar wie werkelijk geïnteresseerd is in de verheldering van inhoudelijke belangen zou zo’n gesprek niet uit de weg gaan. Je leert dus op dit punt dat er mensen zijn die zeggen: ik wil helemaal geen uitwisseling hebben! Of: het staat van tevoren vast dat je ongelijk hebt, dus hoef ik niet met je te praten. Dat is de tweede fase. Daar ben je weer echt teleurgesteld, dat je op zakelijk vlak niet verder komt. Maar je leert begrijpen dat je deze mensen, die besloten hebben om geen uitwisseling te willen, ook hun
14
vrijheid moet laten. Door deze teleurstelling moest ik heen. (Het Duitse woord is daarvoor heel treffend: Ent-Täuschung = ont-illusie, want je hebt je eigenlijk zelf vergist, namelijk in je verwachtingen ten opzichte van de ander.) En dan komt de derde fase waarin ik nu verkeer; ik weet niet hoeveel er nog komen. De derde fase is: probeer op die gebieden waar het noodzakelijk is, het ware tegenover het onware te plaatsen, maar voor het overige houd je niet bezig met controversen, want dan zou dat gebeurd zijn wat de tegenmachten eigenlijk voor ogen hebben, dat er namelijk niets constructiefs, niets stimulerends meer kan ontstaan. Dan komt het weldadige en geruststellende inzicht, de liefdevolle roep vanuit de geestelijke wereld: onderzoek jezelf en onderzoek de verwijten die men je maakt. Maar vergeet niet je werk te doen! En dat doe ik. Want uiteindelijk geldt toch wat Paulus zegt: ‘Het is voor mij niet van belang dat ik door u beoordeeld wordt of door een of andere rechtbank wordt veroordeeld. Ook oordeel ik niet over mijzelf …. Het is veeleer de Heer die mij beoordeelt.’
En zo breng ik mijn werk in de wereld, terwijl ik mij voor God verantwoord. Ik stel mijn werk vrij ter beschikking. Wie het wil aannemen – alsjeblief, graag!; en wie niet, die niet.
MG: Met wie zou u willen uitwisselen?
Ju v Ha: Zo mogelijk met alle mensen. Ik ben niet een mens die bang is voor een uitwisseling. De reden waarom ik nog nooit een interview heb gegeven was eenvoudig omdat ik vond dat er om mijn persoon teveel ‘hype’ werd gemaakt en ik wilde dat niet ook nog aanwakkeren door interviews, omdat ik echt gericht ben op antroposofisch werk en de thema’s die ik in mijn boeken oppak. En ik weet dat de interviewpartner helaas nauwelijks geïnteresseerd is in de inhoud van mijn boeken, maar alleen in het ogenschijnlijk sensationele van mijn lot. En juist dat wordt mij verweten door mijn critici. Het heeft al geklonken: Judith von Halle zou helemaal geen openlijk antroposofisch werk mogen doen, omdat ze door haar stigmatisatie onvrij werkt. – Dus, wat mij na aan het hart ligt dat zijn de thema’s die ik in mijn boeken behandel, zoals bijvoorbeeld De Tempeliers of De afdaling in de aardediepten of hoe die boeken ook allemaal heten, ze hebben allemaal niets te maken met Judith von Halle persoonlijk. Dat is het niet waarom het mij gaat. Integendeel, vroeger had ik een prettig leven en je kunt je voor het persoonlijke geluk wel iets anders wensen dan zo’n loop van het lot en de opwinding van mensen over dit lot, zoals ik dat de afgelopen tien jaar helaas moest meemaken, maar ik communiceer graag met mensen. Ik heb mij nooit onttrokken aan een gesprek wanneer iemand een eerlijke vraag had. Het is een grote verrijking om mensen te leren kennen. Ieder mens is op zijn manier prachtig, met zijn eigen biografische ervaringen – echt ongelooflijke dingen kun je daarmee ervaren en ervan leren, dan word je deemoedig.
15
MG: Hoe houdt u dat uit?
Ju v Ha: Omdat ik de steun heb van een vaste wortel en dat is de geestelijke wereld. Mijn kinderjaren waren ook niet altijd makkelijk. Maar uiteindelijk was het goed om dit als kind mee te maken, omdat ik mij een klein beschermpantser heb omgedaan voor de ervaringen, die ik in latere jaren, en met name binnen de Antroposofische Vereniging moest doormaken. Door deze vaste wortel die in het geestgebied ligt, ben ik ook nooit helemaal van mijn stuk gebracht en in een wanhoopssituatie geraakt waarin ik had moeten zeggen: ik kan niet meer verder. Op de dieptepunten van het leven komt het erop aan of wij ons kunnen bezinnen op het licht dat van gene zijde van dit leven uitstraalt.
MG: Kunt u uw thema’s nog eens noemen?
Ju v Ha: Tja, de thema’s komen soms op het moment dat je in de geestelijke wereld binnenkijkt en iets je tegemoet komt, dat in de huidige wereld gehoor wil vinden. Je moet daar alleen op bedacht zijn. Of je kijkt rond op de aardse wereld en zou de oorzaken van bepaalde omstandigheden willen onderzoeken. Zo is bijvoorbeeld het boek over de Tempeliers ontstaan, omdat er een 700-jarig jubileum was. Toen ben ik aan de gang gegaan met de spirituele omstandigheden van de liquidatie van de Tempeliers en de voortdurende laster.
Een thema dat ik juist voor de huidige tijd heel belangrijk vindt is het thema van de geestelijke tegenmachten. Die werken daarom zo intensief in de wereld omdat ze hun beginpunt vinden in de mens. Het komt weer aan op de zelfkennis wanneer je iets wilt doen tegen het overhand nemen van zulke krachten in de wereld. Zo heb ik een boek geschreven over de aardlagen; dat heeft te maken met dit thema. Maar mijn eigenlijke focus – dat blijkt uit mijn werk – is het Christus-mysterie, want ik leef met de zekerheid dat de bron van onze genezing gelegen is in het inzicht in het Christus-mysterie. Dit feit kun je alleen al denkend nagaan. Daarvoor hoef je geen ingewijde te zijn om in te zien dat het zo is. Je moet wel de wil hebben om je met dit mysterie bezig te houden vanuit een echte harte-impuls.
MG: Met welke mensen werkt u samen?
Ju v Ha: Ik ben op een innerlijke manier met veel verschillende mensen verbonden en ervaar door hen een geweldige ondersteuning zowel op mijn persoonlijke weg alsook op het bovenpersoonlijke terrein van het geestelijke werk. Overigens kun je zeggen: het lot stelt je meestal de mensen terzijde waarmee iets te bereiken is voor het geestelijke werk en voor de voortgang van de Christus-impuls in de wereld. Je kiest deze mensen, die immers op uiteenlopende plaatsen leven, niet altijd uit met je bewuste alledaagse verstand. Ik had me bijvoorbeeld tien jaar geleden niet kunnen voorstellen dat ik ooit in Dornach zou wonen, een grotestadskind in een klein ‘nest’. Maar blijkbaar heb ik een sterke verbinding met het lot en de ontwikkeling van de antroposofische
16
gemeenschap of ten minste met de antroposofie, die daar wil leven, en dat heeft mij naar Dornach gebracht.
MG: Hoe bent u daartoe gekomen?
Ju v Ha: Dat was het lot. In het jaar 2006 ben ik heel erg ziek geworden en het doktersadvies was om met mijn longziekte de bergen in te gaan, dus niet te blijven in het Berlijnse laagland. Toen heeft een heel lief mens, namelijk de uitgever Joseph Morel van het Verlag für Anthroposophie, gezegd: kom bij ons thuis, wij wonen boven Dornach op ongeveer 700 m hoogte; dat is niet Davos maar het is zeker beter dan Berlijn. Daar heb ik veel tijd gehad om met geestelijke dingen bezig te zijn, omdat ik niets anders kon doen en mocht doen. Toen ik langzaam weer opknapte kwam er toevallig in Dornach een ruimte vrij, een timmermanswerkplaats en de eigenaar heeft gevraagd: wil je daar niet een initiatief opbouwen? Je kunt het gebouw huren. Deze kans heb ik ervaren als een oproep. In Berlijn was dat helaas niet meer mogelijk. Ik zou het graag in Berlijn hebben opgezet, maar door de omstandigheden daar kon ik het Rudolf Steiner Haus niet meer in deze zin gebruiken. Zo was ik opeens in Dornach. Dorn Ach! Een bitterzoete verhouding tot deze plek. Dus van de ene kant ben ik heel graag in Dornach en bij de mensen die daar wonen en werken, maar anderzijds is het ook het ‘hol van de leeuw’, maar dat moet blijkbaar zo zijn. En dat moest ik ook inzien: niet met ieder mens waarmee men karmisch verbonden is of zelfs een spirituele opgave heeft, kun je iets gezamenlijks bereiken. Want de mens is een vrij wezen. Hij heeft zijn karma en zijn karmische mogelijkheden. Maar of hij die oppakt is zijn eigen beslissing. Zo is het helaas gegaan dat ik graag met bepaalde mensen zou hebben samengewerkt, omdat ik ervan overtuigd ben dat dit vanuit de geestelijke wereld is gewild, maar dat dit niet te verwerkelijken was. Dat is wellicht het grootste verdriet dat ik met betrekking tot de geestelijke arbeid tegenwoordig ervaar.
MG: Wat was de controverse in Berlijn?
Ju v Ha: Dat de stigmatisatie is opgetreden en mensen er niet mee konden omgaan dat de Geest tot in de fysieke lichamelijkheid werkzaam kan en wil zijn. In theorie kun je pijnloos over allerlei dingen filosoferen waartoe de Geest in staat is. Maar wanneer het concreet wordt, dan zie je in hoeverre de mensen de Geest serieus nemen. Zo werd mij door de vertegenwoordigers van het landelijke bestuur van de Duitse vereniging gezegd: (letterlijk): ‘Dat heeft met antroposofie niets te maken. Verwijder ze weer!’ Dat is toch het voorbeeld van de boom. Zoals het al in het eerste mysteriedrama klinkt: Er ligt hier een feit. Het gaat er niet om, de boom te vellen, maar het gaat erom je af te vragen waarom hij daar staat en wat je, doordat hij daar staat, voor de eigen ontwikkeling kunt winnen. Is het niet een geweldige kans voor de ontwikkeling van ons aller inzicht dat zo’n fenomeen binnen de antroposofische beweging optreedt? Antroposofie is er juist om fenomenen te onderzoeken die zogenaamd
17
onverklaarbaar zijn, opdat ze eerdaags verklaarbaar worden. Maar zo’n onderzoek kun je niet doen vanuit angst, voorbehoud of vooroordelen, want dat belemmert de objectieve blik. Maar deze antroposofische houding hebben de ‘verantwoordelijken’ helaas niet. Ik werd bijvoorbeeld op staande voet ontslagen uit mijn dienstverband in het Rudolf Steiner Haus. Naast mijn eigenlijk beroep als architect verzorgde ik daar het secretariaat. Maar ook het hele personeel dat met mij samengewerkt had, werd op staande voet ontslagen en wel zonder opgaaf van redenen. Daaronder was op de eerste plaats ook de grondlegger van het Rudolf Steiner Haus, Peter Tradowsky. Voor wie interesse heeft in de details van dit gebeuren, kan het rapport inzien van de zogenoemde “Urteilsfindungs-kommission” dat later werd opgesteld. Het meest treurige was dat de leden die dit alles niet wilden, door de bestuurders bevoogd werden en daardoor uiteindelijk het rijke spirituele leven in het Rudolf Steiner Haus in Berlijn verregaand is uitgeblust. Dat heeft tot nu toe gevolgen.
MG: U werkt nog steeds als architect? En welke gebouwen hebt u ontworpen?
Ju v Ha: Ja, het laatste was het concept van een woon- en therapiehuis voor demente mensen. Dat is dan helaas overgenomen door een Nederlandse architect op grond van een wisseling in het bestuur van de opdrachtgevers. Daar heb ik vier jaar aan gewerkt. Toen heeft men mij buiten de deur gezet omdat een van de bestuursleden een ‘probleem’ met mij had. Vandaar dat het werk van mijn kant niet verder is gekomen dan tot aan de bouw-aanvraag. Eigenlijk was het voor mij het mooiste project omdat het een bijzondere inhoudelijke problematiek insloot. Ik heb in dit verband mijn inzichten betreffende het ziektebeeld dementie in boekvorm gepubliceerd.
Op dit moment werken we aan een gebouw in Fulda in opdracht van Wolfgang Gutberlet, de voormalige eigenaar van Tegut, een levensmiddelenproducent in Duitsland. Het is een gebouwencomplex met drie verschillende gebouwen en een mooie ontspanningsomgeving met een beek- en vijverlandschap en met ruimtelijke kunstwerken. Een kantoorcomplex en een conferentieruimte, waar cursussen over ondernemingscultuur en dergelijke gegeven zullen worden.
MG: Hoe combineert u die twee werkgebieden?
Ju v Ha: Natuurlijk moeten mijn man en ik terugvallen op medewerkers. Want de architectuur is een fulltime job, net als het cursus- en voordrachtswerk in Dornach, het antroposofische onderzoek en het schrijven van boeken. Om kort te gaan: men verveelt zich niet! Iedere dag opnieuw moet je weer proberen om hierin een evenwicht te scheppen.
MG: Wilt u nog iets zeggen?
Ju v Ha: Het laatste woord? Daarbij moet ik denken aan Benedictus Hardorp, een fantastisch en wijs mens, aan wie de antroposofische zaak veel te danken heeft, waarvan veel mensen zich niet bewust zijn. Hij heeft op deze vraag ooit
18
met een eenvoudige, maar diepzinnige zin geantwoord: Doe je ding goed! – Ik vind dat een heel wijs antwoord. Dat stamt, zoals gezegd, niet van mij en ik kan er ook nog geen aanspraak op maken omdat ik nog geen 80- of 90-jarige levenservaring heb. Maar het overtuigt me wel en ik probeer in deze zin mijn werk goed te doen. Dit advies kan ik doorgeven.
MG: Veel dank.
Vertaling KSvE

Nach dem Erscheinen meiner Vortràge in Buchformhaben haben einige Persoenlichkeiten die genaue Darlegung meines sogenannten Schulungsweges eingefordert. Abgesehen davon, dass es nicht meine Intention war deraniges in diesem Buch darzulegen -denn es war und ist nicht mein persoenliches Anliegen, das eigene Schicksal zum Hauptpunkt meiner Darstellungen sondern mit den vorhandenen Mitteln das Christus-Ereignis durchdringbarer zu machen -, wuerde eine solche Bauanleitung, recht kurz ausfallen und vermutlich nicht so, wie es sich diese Menschen vorstellen oder wuenschen wuerden. Die obengeschilderte Wahrnehmungsart ist als Folge vorheriger Leben bereits in fruehen Jahren vorhanden gewesen, ohne dass in dieser Inkarnation der beschwerliche Weg eines Eremiten mit allerlei Kestêiungen und Entsagungen meinen spirituellen Mitteilungen vorangegangen wáre.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten